Knelpunten Warmtelinq: verschil tussen versies

Uit Energie Kennisopslag
Ga naar: navigatie, zoeken
 
(5 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 2: Regel 2:
  
 
Om in kaart te brengen waar de Warmtelinq onvoldoende vermogen heeft, bekijken we twee hoeveelheden aansluitingen.
 
Om in kaart te brengen waar de Warmtelinq onvoldoende vermogen heeft, bekijken we twee hoeveelheden aansluitingen.
# 100,000 aansluitingen: De [[Warmtemonitor 2019]] heeft het over iets meer dan 97,000 aansluitingen voor het hele bedieningsgebied van het WL+ projekt. Gezien de hoeveelheid beoogde aansluitingen in de eindsituatie is het nodig om meer dan 1000 aansluitingen per maand te realiseren de komende decennia, dus een getal van 100,000 aansluitngen bij de beoogde oplevering van de WL+ is 2024 is een conservatief getal.
+
# 100,000 aansluitingen: De [[Warmtemonitor]] heeft het over iets meer dan 97,000 aansluitingen voor het hele bedieningsgebied van het WL+ projekt. Gezien de hoeveelheid beoogde aansluitingen in de eindsituatie is het nodig om meer dan 1000 aansluitingen per maand te realiseren de komende decennia, dus een getal van 100,000 aansluitngen bij de beoogde oplevering van de WL+ is 2024 is een conservatief getal.
 
# Het is niet voldoende expliciet gemaakt wat de maximale hoeveelheid aansluitingen is die bediend moeten gaan worden door de WL+, maar tussen de getallen van 1kW en 1.93kW per aansluitingen en de [[VNPI]] presentatie die stelt dat er 550MW aan petrochemische warmte beschikbaar is, gaan we  uit van 500,000 aansluitingen.
 
# Het is niet voldoende expliciet gemaakt wat de maximale hoeveelheid aansluitingen is die bediend moeten gaan worden door de WL+, maar tussen de getallen van 1kW en 1.93kW per aansluitingen en de [[VNPI]] presentatie die stelt dat er 550MW aan petrochemische warmte beschikbaar is, gaan we  uit van 500,000 aansluitingen.
 
# Het opgegeven vermogen voor het tracedeel [[Rotterdam]]-[[Den Haag]] is 250[[MW]]. Onder sommige omstandigheden is het juist het vermogen van deze pijp die de beperking vormt voor hoeveel restwarmte er aan Leiden geleverd kan worden, dus daar zijn twee aparte grafieken voor opgesteld.
 
# Het opgegeven vermogen voor het tracedeel [[Rotterdam]]-[[Den Haag]] is 250[[MW]]. Onder sommige omstandigheden is het juist het vermogen van deze pijp die de beperking vormt voor hoeveel restwarmte er aan Leiden geleverd kan worden, dus daar zijn twee aparte grafieken voor opgesteld.
Regel 9: Regel 9:
  
  
<strong>Situatie bij opleveringe Warmtelinq+, gehele bedieningsgebied</strong>
+
<strong>Situatie bij oplevering Warmtelinq+, gehele bedieningsgebied</strong>
  
 
Daar waar de dalende lijn onder de hoeveelheid aansluitingen komt is er onvoldoende restwarmte beschikbaar. Uit deze grafiek kunnen we opmaken dat reeds bij oplevering, een koudeperiode zoals die van 2020-2021 tot gevolg zal hebben dat er onvoldoende restwarmte overblijft om Leiden en onder sommige omstandigheden ook Den Haag, van enige restwarmte te voorzien. In die situatie gelden dan de volgende noemenswaardige kenmerken:
 
Daar waar de dalende lijn onder de hoeveelheid aansluitingen komt is er onvoldoende restwarmte beschikbaar. Uit deze grafiek kunnen we opmaken dat reeds bij oplevering, een koudeperiode zoals die van 2020-2021 tot gevolg zal hebben dat er onvoldoende restwarmte overblijft om Leiden en onder sommige omstandigheden ook Den Haag, van enige restwarmte te voorzien. In die situatie gelden dan de volgende noemenswaardige kenmerken:
Regel 18: Regel 18:
  
  
<strong>Situatie bij opleveringe Warmtelinq+, Den Haag en Noordelijker</strong>
+
<strong>Situatie bij oplevering Warmtelinq+, Den Haag en Noordelijker</strong>
  
 
Onder sommige omstandigheden kan het zo zijn dat niet het totale aanbod van restwarmte t.o.v. de totale hoevheelheid aansluitingen bepalend is voor de beschikbaarheid van restwarmte, maar dat de pijpleiding op het tracedeel Den Haag-Rotterdam met een max vermogen van 250[[MW]] bepalend is. We hebben ook concretere data over het vermogen van dit tracedeel dan over de beschikbaarheid van restwarmte, dus het kan waardevol zijn om dit 'hardere' getal te gebruiken om inzichtelijk te maken wat de gevolgen zijn van dergelijke knelpunten in het beoogde systeem. Zelfs al is er discussie mogelijk over wat nu uiteindelijk het vermogen gaat zijn van de beschikbare restwarmte, het vermogen van de WL Rdam->DH staat volgens de [[Warmtelinq]] site, vast.
 
Onder sommige omstandigheden kan het zo zijn dat niet het totale aanbod van restwarmte t.o.v. de totale hoevheelheid aansluitingen bepalend is voor de beschikbaarheid van restwarmte, maar dat de pijpleiding op het tracedeel Den Haag-Rotterdam met een max vermogen van 250[[MW]] bepalend is. We hebben ook concretere data over het vermogen van dit tracedeel dan over de beschikbaarheid van restwarmte, dus het kan waardevol zijn om dit 'hardere' getal te gebruiken om inzichtelijk te maken wat de gevolgen zijn van dergelijke knelpunten in het beoogde systeem. Zelfs al is er discussie mogelijk over wat nu uiteindelijk het vermogen gaat zijn van de beschikbare restwarmte, het vermogen van de WL Rdam->DH staat volgens de [[Warmtelinq]] site, vast.
  
 
Voor de situatie in de volgende grafiek zijn de gevolgen voor Leiden ongeveer hetzelfde als voor het totaalplaatje. Het enige wat dit inzicht verder toevoegt is dat duidelijk is dat een oneindige beschikbaarheid aan restwarmte in Rotterdam, geen gevolgen heeft voor de beschikbaarheid van Restwarmte in Leiden. Zelfs al zou er voldoende restwarmte it Rotterdam beschikbaar zijn, de WL is bij oplevering niet groot genoeg om voldoende deel ervan naar Den Haag te vervoeren als de gemiddelde vraag boven de ~8[[kW]] komt. Dit is wel vrij uitzonderlijk, zoals de koudeperiode winter 2020-2021 dat was.
 
Voor de situatie in de volgende grafiek zijn de gevolgen voor Leiden ongeveer hetzelfde als voor het totaalplaatje. Het enige wat dit inzicht verder toevoegt is dat duidelijk is dat een oneindige beschikbaarheid aan restwarmte in Rotterdam, geen gevolgen heeft voor de beschikbaarheid van Restwarmte in Leiden. Zelfs al zou er voldoende restwarmte it Rotterdam beschikbaar zijn, de WL is bij oplevering niet groot genoeg om voldoende deel ervan naar Den Haag te vervoeren als de gemiddelde vraag boven de ~8[[kW]] komt. Dit is wel vrij uitzonderlijk, zoals de koudeperiode winter 2020-2021 dat was.
 +
 +
Wat hieruit af te leze valt wat van belang is: Het Warmtelinq vermogen mag niet gerekend worden bij de benodigde piekvermogens. Als het immers zeer koud is, dus juist wanneer er piekvermogen nodig is, kan de Warmtelinq geen restwarmte leveren omdat alleen restwamte ten zuiden van de Regio Leiden al ingezet wordt. Het is onmogelijk dat de WL+ tijdens periodes van maximale warmtevraag restwarmte levert bij de voorgenomen uitvoering van de WL+. Dit probleem is al direct reeel vanaf de oplevering van de WL+.
  
 
[[File:Wlplus02.png]]
 
[[File:Wlplus02.png]]
Regel 36: Regel 38:
  
 
<strong>Situatie bij eindbeeld Warmtelinq+, Den Haag en Noordelijker</strong>
 
<strong>Situatie bij eindbeeld Warmtelinq+, Den Haag en Noordelijker</strong>
Dit is ook weer volledigheidshalve toegevoegd, voornamelijk om duidelijk te maken dat zelfs bij oneindige beschikbaarheid van restwarmte af Rotterdam, het tracedeel Rotterdam-Den Haag dan dezelfde beperkende rol speelt als een totale beschikbaarheid van Restwarmte in Rotterdam van 550[[MW]].
+
 
 +
Dit is ook weer volledigheidshalve toegevoegd, voornamelijk om duidelijk te maken dat zelfs bij oneindige beschikbaarheid van restwarmte af Rotterdam, het tracedeel Rotterdam-Den Haag dan vrijwel dezelfde beperkende rol speelt als een totale beschikbaarheid van Restwarmte in Rotterdam van 550[[MW]]. Dit is uiteraard een product van de vergelijking van restwarmte aanbod, capaciteit van de WL trace delen, de hoeveelheid aansluitingen en hoe koud het wordt.
  
 
[[File:Wlplus04.png]]
 
[[File:Wlplus04.png]]
  
  
<strong>Conclusies van deze beperkte studie</strong>
+
<strong>Conclusies</strong>
  
Vanaf oplevering van de WL+ is het risico dat er momenten zijn dat de WL plus geen restwarmte levert zeer hoog. Deze momenten worden vaker en langer naarmate de hoeveelheid aansluitingen op het traject vergroot wordt. Verder is het belangrijk om op te merken dat de uitval van de restwarmte zal plaatsvinden op momenten van piekbelasting. Dit betekent dat systeemkosten niet verminderd worden door aanleg van de warmtelinq, omdat het vermogen van de warmtelinq niet bij het piekvermogen gerekend mag worden. Er moet immers altijd een vervangende warmteopwekker beschikbaar zijn om het wegvallen van de 100[[MW]] vermogen van de warmtelinq op piekmomenten op te vangen. Dit heeft tot gevolg dat er dubbel geinvesteerd moet worden. Of de warmtelinq wel of niet aangelegd wordt heeft geen invloed op de benodigde investeringen om de piekcapaciteit te waarborgen. De 100MW (thermisch) die de warmtelinq levert moet gedoubleerd worden om zeker te zijn dat het vermogen beschikbaar is op piekmomenten. Dit probleem wordt nog wat verder uitgewerkt op de pagina [[Praktische gevolgen van het feit dat de Warmtelinq niet bijdraagt aan het benodigde piekvermogen]].
+
Vanaf oplevering van de WL+ is het risico dat er momenten zijn dat de WL plus geen restwarmte levert zeer hoog. Deze momenten worden vaker en langer naarmate de hoeveelheid aansluitingen op het traject vergroot wordt. Verder is het belangrijk om op te merken dat de uitval van de restwarmte zal plaatsvinden op momenten van piekbelasting. Dit betekent dat systeemkosten niet verminderd worden door aanleg van de warmtelinq, omdat het vermogen van de warmtelinq niet bij het piekvermogen gerekend mag worden. Er moet immers altijd een vervangende warmteopwekker beschikbaar zijn om het wegvallen van het vermogen van de warmtelinq op piekmomenten op te vangen. Dit heeft tot gevolg dat er dubbel geinvesteerd moet worden. Of de warmtelinq wel of niet aangelegd wordt heeft geen invloed op de benodigde investeringen om de piekcapaciteit te waarborgen. Dit probleem wordt nog wat verder uitgewerkt op de pagina [[Financiele gevolgen van het feit dat de Warmtelinq niet bijdraagt aan het benodigde piekvermogen]].

Huidige versie van 3 jun 2021 om 09:29

Knelpunten Warmtelinq

Om in kaart te brengen waar de Warmtelinq onvoldoende vermogen heeft, bekijken we twee hoeveelheden aansluitingen.

  1. 100,000 aansluitingen: De Warmtemonitor heeft het over iets meer dan 97,000 aansluitingen voor het hele bedieningsgebied van het WL+ projekt. Gezien de hoeveelheid beoogde aansluitingen in de eindsituatie is het nodig om meer dan 1000 aansluitingen per maand te realiseren de komende decennia, dus een getal van 100,000 aansluitngen bij de beoogde oplevering van de WL+ is 2024 is een conservatief getal.
  2. Het is niet voldoende expliciet gemaakt wat de maximale hoeveelheid aansluitingen is die bediend moeten gaan worden door de WL+, maar tussen de getallen van 1kW en 1.93kW per aansluitingen en de VNPI presentatie die stelt dat er 550MW aan petrochemische warmte beschikbaar is, gaan we uit van 500,000 aansluitingen.
  3. Het opgegeven vermogen voor het tracedeel Rotterdam-Den Haag is 250MW. Onder sommige omstandigheden is het juist het vermogen van deze pijp die de beperking vormt voor hoeveel restwarmte er aan Leiden geleverd kan worden, dus daar zijn twee aparte grafieken voor opgesteld.

Beide getallen zijn bedoeld om inzichtelijk te maken wat de gevolgen zijn van de knelpunten bij variaties in de gemiddelde warmtevraag. Als piekgetal voor een warmtenet wordt vaak gesproken van 6kW, al is er uit antwoorden op technische vragen in Leiden een bereik van 6kW-10kW aangegeven. Daarom gaan onze tabellen tot 10kW. Voor een koudeperiode zoals die van de winter 2020-2021, is een getal van hoger dan 6kW per aansluitng zeer waarschijnlijk.


Situatie bij oplevering Warmtelinq+, gehele bedieningsgebied

Daar waar de dalende lijn onder de hoeveelheid aansluitingen komt is er onvoldoende restwarmte beschikbaar. Uit deze grafiek kunnen we opmaken dat reeds bij oplevering, een koudeperiode zoals die van 2020-2021 tot gevolg zal hebben dat er onvoldoende restwarmte overblijft om Leiden en onder sommige omstandigheden ook Den Haag, van enige restwarmte te voorzien. In die situatie gelden dan de volgende noemenswaardige kenmerken:

  1. Er komt geen Restwarmte uit de WL(+).
  2. Als er warmte door geleverd wordt is dit onder deze omstandigheden per definitie op afstand bijgestookte warmte.

Wlplus01.png


Situatie bij oplevering Warmtelinq+, Den Haag en Noordelijker

Onder sommige omstandigheden kan het zo zijn dat niet het totale aanbod van restwarmte t.o.v. de totale hoevheelheid aansluitingen bepalend is voor de beschikbaarheid van restwarmte, maar dat de pijpleiding op het tracedeel Den Haag-Rotterdam met een max vermogen van 250MW bepalend is. We hebben ook concretere data over het vermogen van dit tracedeel dan over de beschikbaarheid van restwarmte, dus het kan waardevol zijn om dit 'hardere' getal te gebruiken om inzichtelijk te maken wat de gevolgen zijn van dergelijke knelpunten in het beoogde systeem. Zelfs al is er discussie mogelijk over wat nu uiteindelijk het vermogen gaat zijn van de beschikbare restwarmte, het vermogen van de WL Rdam->DH staat volgens de Warmtelinq site, vast.

Voor de situatie in de volgende grafiek zijn de gevolgen voor Leiden ongeveer hetzelfde als voor het totaalplaatje. Het enige wat dit inzicht verder toevoegt is dat duidelijk is dat een oneindige beschikbaarheid aan restwarmte in Rotterdam, geen gevolgen heeft voor de beschikbaarheid van Restwarmte in Leiden. Zelfs al zou er voldoende restwarmte it Rotterdam beschikbaar zijn, de WL is bij oplevering niet groot genoeg om voldoende deel ervan naar Den Haag te vervoeren als de gemiddelde vraag boven de ~8kW komt. Dit is wel vrij uitzonderlijk, zoals de koudeperiode winter 2020-2021 dat was.

Wat hieruit af te leze valt wat van belang is: Het Warmtelinq vermogen mag niet gerekend worden bij de benodigde piekvermogens. Als het immers zeer koud is, dus juist wanneer er piekvermogen nodig is, kan de Warmtelinq geen restwarmte leveren omdat alleen restwamte ten zuiden van de Regio Leiden al ingezet wordt. Het is onmogelijk dat de WL+ tijdens periodes van maximale warmtevraag restwarmte levert bij de voorgenomen uitvoering van de WL+. Dit probleem is al direct reeel vanaf de oplevering van de WL+.

Wlplus02.png


Situatie bij eindbeeld Warmtelinq+, gehele bedieningsgebied

De volgende grafiek maakt inzichtelijk wat de gevolgen zijn van een groeiende hoeveelheid gerealiseerde aansluitingen. Om het belang van deze gegevens wat beter te kunnen duiden is het belangrijk om te beseffen dat een gemiddelde situatie uiterst zeldzaam is. Onder vrijwel alle omstandigheden is de warmtevraag hoger of lager dan het gemiddelde. Hier is duidelijk dat bij deze hoeveelheid aansluitngen er al beperkingen op de beschikbaarheid van restwarmte gaan optreden in Leiden bij een gemiddelde vraag van iets boven de 1.5kW. Het volgende wat dan belangrijk is is vaststellen hoe vaak dit voorkomt. Twee manieren om dat te doen zijn bijvoorbeeld de Badkuipverdeling en de Jaarbelastingduurzaamheidskromme. Beide methodes zijn toegepast, met enige variatie in de uitkomsten (de duurkromme is op uurbasis en de badkuip op maandbasis, dus dat er verschil is is te verwachten). De uitkomsten varieren daarmee tussen de 55% en 70% van het jaar dat er geen restwarmte beschikbaar is uit de WL+ in Leiden. Conservatief geschat betekent dat 6 tot 7 maanden per jaar nihil restwarmte uit de Warmtelinq in Leiden, bij 400,000 aansluitingen stroomopwaarts van Leiden.

Wlplus03.png


Situatie bij eindbeeld Warmtelinq+, Den Haag en Noordelijker

Dit is ook weer volledigheidshalve toegevoegd, voornamelijk om duidelijk te maken dat zelfs bij oneindige beschikbaarheid van restwarmte af Rotterdam, het tracedeel Rotterdam-Den Haag dan vrijwel dezelfde beperkende rol speelt als een totale beschikbaarheid van Restwarmte in Rotterdam van 550MW. Dit is uiteraard een product van de vergelijking van restwarmte aanbod, capaciteit van de WL trace delen, de hoeveelheid aansluitingen en hoe koud het wordt.

Wlplus04.png


Conclusies

Vanaf oplevering van de WL+ is het risico dat er momenten zijn dat de WL plus geen restwarmte levert zeer hoog. Deze momenten worden vaker en langer naarmate de hoeveelheid aansluitingen op het traject vergroot wordt. Verder is het belangrijk om op te merken dat de uitval van de restwarmte zal plaatsvinden op momenten van piekbelasting. Dit betekent dat systeemkosten niet verminderd worden door aanleg van de warmtelinq, omdat het vermogen van de warmtelinq niet bij het piekvermogen gerekend mag worden. Er moet immers altijd een vervangende warmteopwekker beschikbaar zijn om het wegvallen van het vermogen van de warmtelinq op piekmomenten op te vangen. Dit heeft tot gevolg dat er dubbel geinvesteerd moet worden. Of de warmtelinq wel of niet aangelegd wordt heeft geen invloed op de benodigde investeringen om de piekcapaciteit te waarborgen. Dit probleem wordt nog wat verder uitgewerkt op de pagina Financiele gevolgen van het feit dat de Warmtelinq niet bijdraagt aan het benodigde piekvermogen.